Geïnspireerd door de verkenning van alle landen van Europa en van Egypte en Palestina, legde de Schot Alexander Keith Johnston zich toe op cartografie. Met zijn broer William opende hij vervolgens uit gedeelde passie het cartografisch instituut W & A.K. Johnston, waarin kaarten werden vervaardigd voor schoolgebruik, maar ook voor het grote publiek.
Het middelpunt van Johnston's leven ten tijde van de industrialisatie was Edinburgh, Schotland, van waaruit hij werkte en zich toelegde op de graveerkunst. De industrialisatie bracht een enorme bevolkingstoename met zich mee. Epidemieën zoals tyfus en cholera woedden en decimeerden hele steden. De onderontwikkelde infrastructuur van Schotland zorgde voor grote problemen: er was een gebrek aan wegen en paden. Daarom vertrouwde men op de aanleg van kanalen en nieuwe toegangswegen, maar die werden al snel overbodig gemaakt door de spoorwegen, die vele malen zuiniger waren. Deze ontwikkeling maakte het werk van Johnston ook veel gemakkelijker, omdat het minder moeilijk werd om nieuwe gebieden te verkennen. Aanvankelijk was hij tot de Universiteit van Edinburgh aangetrokken vanwege zijn belangstelling voor geneeskunde. Maar al snel keerde hij zich hiervan af en richtte zich op de geografie. Johnston trouwde al vroeg met zijn vrouw Margaret Gray, die hem door zijn vele reizen en zijn liefde voor de cartografie niet vaak te zien kreeg. Zijn eerste kaart was het resultaat van een lange wandeling door Noord-Ierland en verscheen al in de eerste reisgidsen. Een van zijn belangrijkste werken was de in 1843 gepubliceerde "Nationale Atlas", die in verschillende edities verscheen en voor hem 5 jaar hard werken betekende. Johnston tekende 45 procent van de kaarten in deze atlas zelf, en bijna alle namen werden door hem met de hand geschreven. De "Nationale Atlas" was een doorbraak in zijn tijd, want hij was compacter en handzamer dan al zijn voorgangers. Uiteindelijk leverde de "Nationale Atlas" hem de benoeming tot Koninklijk Geograaf van Schotland op.
De tekeningen van Johnston zijn heel bijzonder: hij streefde ernaar elke vrije plek in zijn tekening te gebruiken om de lezer of kijker precies te laten zien hoe het afgebeelde dier of stukje aarde eruitziet. Ook zijn talrijke vignetten en versieringen in de marge van elke kaart of illustratie zijn emblematisch. Johnston maakte naam in de wetenschap door de natuurwetenschappen toe te passen op de geografie. Hij putte uit Alexander von Humboldt en Carl Ritter en publiceerde de "Fysische Atlas van natuurverschijnselen". Zijn oudste en gelijknamige zoon genoot van het onderwijs van zijn vader en publiceerde ook verschillende kaarten en verhandelingen over fysische geografie, maar richtte zich daarna volledig op Afrika en produceerde talrijke werken.
Geïnspireerd door de verkenning van alle landen van Europa en van Egypte en Palestina, legde de Schot Alexander Keith Johnston zich toe op cartografie. Met zijn broer William opende hij vervolgens uit gedeelde passie het cartografisch instituut W & A.K. Johnston, waarin kaarten werden vervaardigd voor schoolgebruik, maar ook voor het grote publiek.
Het middelpunt van Johnston's leven ten tijde van de industrialisatie was Edinburgh, Schotland, van waaruit hij werkte en zich toelegde op de graveerkunst. De industrialisatie bracht een enorme bevolkingstoename met zich mee. Epidemieën zoals tyfus en cholera woedden en decimeerden hele steden. De onderontwikkelde infrastructuur van Schotland zorgde voor grote problemen: er was een gebrek aan wegen en paden. Daarom vertrouwde men op de aanleg van kanalen en nieuwe toegangswegen, maar die werden al snel overbodig gemaakt door de spoorwegen, die vele malen zuiniger waren. Deze ontwikkeling maakte het werk van Johnston ook veel gemakkelijker, omdat het minder moeilijk werd om nieuwe gebieden te verkennen. Aanvankelijk was hij tot de Universiteit van Edinburgh aangetrokken vanwege zijn belangstelling voor geneeskunde. Maar al snel keerde hij zich hiervan af en richtte zich op de geografie. Johnston trouwde al vroeg met zijn vrouw Margaret Gray, die hem door zijn vele reizen en zijn liefde voor de cartografie niet vaak te zien kreeg. Zijn eerste kaart was het resultaat van een lange wandeling door Noord-Ierland en verscheen al in de eerste reisgidsen. Een van zijn belangrijkste werken was de in 1843 gepubliceerde "Nationale Atlas", die in verschillende edities verscheen en voor hem 5 jaar hard werken betekende. Johnston tekende 45 procent van de kaarten in deze atlas zelf, en bijna alle namen werden door hem met de hand geschreven. De "Nationale Atlas" was een doorbraak in zijn tijd, want hij was compacter en handzamer dan al zijn voorgangers. Uiteindelijk leverde de "Nationale Atlas" hem de benoeming tot Koninklijk Geograaf van Schotland op.
De tekeningen van Johnston zijn heel bijzonder: hij streefde ernaar elke vrije plek in zijn tekening te gebruiken om de lezer of kijker precies te laten zien hoe het afgebeelde dier of stukje aarde eruitziet. Ook zijn talrijke vignetten en versieringen in de marge van elke kaart of illustratie zijn emblematisch. Johnston maakte naam in de wetenschap door de natuurwetenschappen toe te passen op de geografie. Hij putte uit Alexander von Humboldt en Carl Ritter en publiceerde de "Fysische Atlas van natuurverschijnselen". Zijn oudste en gelijknamige zoon genoot van het onderwijs van zijn vader en publiceerde ook verschillende kaarten en verhandelingen over fysische geografie, maar richtte zich daarna volledig op Afrika en produceerde talrijke werken.
Pagina 1 / 1