Félicien Joseph Victor Rops, zoon van een rijke textielfabrikant, kreeg zijn opleiding bij privéleraren voordat hij naar het Jezuïetencollege in zijn woonplaats Namen ging. Al op jonge leeftijd was hij een getalenteerd tekenaar die ook graag karikaturen maakte van zijn leraren. Of de onflatteuze karikaturen de reden waren waarom hij in 1849 van het jezuïetencollege werd gestuurd? Daarover kunnen we alleen maar speculeren. Hoe dan ook, hij ging naar het Koninklijk Atheneum en schreef zich al snel in bij de Académie des Beaux-Arts. Tot grote ergernis van zijn oom, die de voogdij van Félicien had overgenomen na de dood van zijn vader. De neef leerde immers ook naakten tekenen aan de Académie. De jonge Rops liet zich echter niet door de afkeuring van zijn oom weerhouden om zijn artistieke carrière voort te zetten. Hij schreef zich in aan de Universiteit van Brussel. Daar werd hij ook lid van de "Club des Crocodiles", die een eigen tijdschrift uitgaf waarvoor hij tekeningen en bijtende karikaturen maakte. Samen met Charles de Coster richtte hij ook het tijdschrift "Uylenspiegel" op. De karikaturen die hij hier bijdroeg werden ook als offprints verkocht en kregen daardoor bekendheid. Na zijn huwelijk met Charlotte Polet de Faveaux, die al snel een zoon kreeg, moest hij zijn inzet voor de publicatie sterk beperken en uiteindelijk beëindigen. Charlotte was de dochter van de president van het hof en het was gewoon niet gepast dat zijn man als karikaturist werkte. Zonder hem ging het blad langzaam ten onder.
Toch bleef hij bevriend met Charles de Coster en werkte voor hem als illustrator. Hij leverde onder meer de illustraties voor zijn werken "Legéndes flamandes" of "La Légende de Uylenspiegel". Het was ook in deze periode dat hij de uitgever Auguste Poulet-Malassis ontmoette. Hij gaf hem opdracht 34 werken te illustreren, waaronder gedichten van Beaudelaire. Daardoor werd Rops al snel een van de best betaalde illustratoren in Parijs en behoorde hij tot de belangrijkste auteurs van die tijd. In het kielzog van deze boheemse beroemdheden kwamen de zussen Duluc, Léontine en Aurélie, modeontwerpsters van beroep. Félicien werd smoorverliefd - op beide dames. Zijn vrouw weigerde van hem te scheiden, maar dat belette hem niet om met de zusters samen te leven en nageslacht te verwekken. Zijn dochter Claire uit zijn relatie met Léontine werd later de vrouw van de Belgische schrijver Eugène Demolder.
Hoezeer Rops in zijn jonge jaren ook genoot van het leven en de geneugten van de Franse hoofdstad, in zijn laatste jaren waardeerde hij de rust. Hij kocht een landgoed ten zuiden van Parijs en kweekte daar rozen. Ook hier stonden Léontine en Aurélie aan zijn zijde. Zij waren ook degenen die hem verzorgden toen hij oogletsel opliep door een ongeluk met chemicaliën. Gelukkig leidde het niet tot blindheid, zodat Félicien Joseph Victor Rops tot aan zijn dood kon tekenen.
Félicien Joseph Victor Rops, zoon van een rijke textielfabrikant, kreeg zijn opleiding bij privéleraren voordat hij naar het Jezuïetencollege in zijn woonplaats Namen ging. Al op jonge leeftijd was hij een getalenteerd tekenaar die ook graag karikaturen maakte van zijn leraren. Of de onflatteuze karikaturen de reden waren waarom hij in 1849 van het jezuïetencollege werd gestuurd? Daarover kunnen we alleen maar speculeren. Hoe dan ook, hij ging naar het Koninklijk Atheneum en schreef zich al snel in bij de Académie des Beaux-Arts. Tot grote ergernis van zijn oom, die de voogdij van Félicien had overgenomen na de dood van zijn vader. De neef leerde immers ook naakten tekenen aan de Académie. De jonge Rops liet zich echter niet door de afkeuring van zijn oom weerhouden om zijn artistieke carrière voort te zetten. Hij schreef zich in aan de Universiteit van Brussel. Daar werd hij ook lid van de "Club des Crocodiles", die een eigen tijdschrift uitgaf waarvoor hij tekeningen en bijtende karikaturen maakte. Samen met Charles de Coster richtte hij ook het tijdschrift "Uylenspiegel" op. De karikaturen die hij hier bijdroeg werden ook als offprints verkocht en kregen daardoor bekendheid. Na zijn huwelijk met Charlotte Polet de Faveaux, die al snel een zoon kreeg, moest hij zijn inzet voor de publicatie sterk beperken en uiteindelijk beëindigen. Charlotte was de dochter van de president van het hof en het was gewoon niet gepast dat zijn man als karikaturist werkte. Zonder hem ging het blad langzaam ten onder.
Toch bleef hij bevriend met Charles de Coster en werkte voor hem als illustrator. Hij leverde onder meer de illustraties voor zijn werken "Legéndes flamandes" of "La Légende de Uylenspiegel". Het was ook in deze periode dat hij de uitgever Auguste Poulet-Malassis ontmoette. Hij gaf hem opdracht 34 werken te illustreren, waaronder gedichten van Beaudelaire. Daardoor werd Rops al snel een van de best betaalde illustratoren in Parijs en behoorde hij tot de belangrijkste auteurs van die tijd. In het kielzog van deze boheemse beroemdheden kwamen de zussen Duluc, Léontine en Aurélie, modeontwerpsters van beroep. Félicien werd smoorverliefd - op beide dames. Zijn vrouw weigerde van hem te scheiden, maar dat belette hem niet om met de zusters samen te leven en nageslacht te verwekken. Zijn dochter Claire uit zijn relatie met Léontine werd later de vrouw van de Belgische schrijver Eugène Demolder.
Hoezeer Rops in zijn jonge jaren ook genoot van het leven en de geneugten van de Franse hoofdstad, in zijn laatste jaren waardeerde hij de rust. Hij kocht een landgoed ten zuiden van Parijs en kweekte daar rozen. Ook hier stonden Léontine en Aurélie aan zijn zijde. Zij waren ook degenen die hem verzorgden toen hij oogletsel opliep door een ongeluk met chemicaliën. Gelukkig leidde het niet tot blindheid, zodat Félicien Joseph Victor Rops tot aan zijn dood kon tekenen.
Pagina 1 / 2