De geschiedenis van elke natie wordt ook weerspiegeld in haar kunstwerken. Dit geldt vooral voor een volk met zo'n moeilijke geschiedenis als de Magyaren. Gyula Benczúr was een van die kunstenaars die zich toelegde op het maken van momentopnames van het verleden van Hongarije.
Geboren in 1844 in Nyíregiháza in het verre oosten van het land, verhuisde hij op vierjarige leeftijd met zijn familie naar Kosice in het huidige Slowakije, dat toen nog deel uitmaakte van het Koninkrijk Hongarije in het Oostenrijks-Hongaarse Rijk als "Opper-Hongarije". Dubbele monarchie. In Kosice leerde hij tekenen van de Oostenrijkse historieschilder Franz Geyling en vanaf 1861 studeerde hij schilderkunst aan de Koninklijke Beierse Academie in München, bijvoorbeeld bij Karl Theodor von Piloty.
In 1870 werd in Hongarije een nationale wedstrijd voor historische schilderkunst gehouden, Benczúr debuteerde met de "Doop van Stefan de Heilige" (in het origineel: Vajk megkeresztelése) en won bij de eerste poging. Hij keerde terug naar München, nam opdrachten aan van koning Ludwig II en was lid van de "revolutionaire" kunstenaarsvereniging Allotria, waarvan het bekendste lid vandaag misschien wel de karikaturist Wilhelm Busch was. Benczúr illustreerde zeker niet zijn "Max en Moritz" en metgezellen, maar hij illustreerde wel enkele werken van Friedrich Schiller. Enkele fresco's in het stadhuis van München en in het Maximilianeum - sinds 1949 zetel van het Beierse parlement - zijn een coproductie van Benczúr en Piloty.
Benczúr woonde tot 1888 aan het Starnberg-meer, voordat hij terugkeerde naar zijn vaderland om een hoogleraarschap aan de "School of Painting" op te nemen.
Benczúr schilderde portretten van koningen, aristocraten en belangrijke tijdgenoten, maar zijn specialiteit bleef groots opgezette "historische schilderijen" met licht- en schaduwspel. Deze omvatten "Het Afscheid van Laszlo Hunyadi" (een Hongaarse krijger verraden en onthoofd door zijn eigen koning in 1457), "De arrestatie van Franciscus II Rakoczy" (na de mislukte opstand van Hongaarse edelen tegen de Habsburgse dynastie in 1701) en het "Beleg van Boeda" (dat eindigde in 1686 met de verdrijving van de Ottomanen uit de latere hoofdstad Boedapest). Naast antieke (zoals de dood van Cleopatra of de dood van Narcissus) of bijbelse thema's ("Adam en Eva") schilderde hij ook zelfportretten, groepsfoto's van zijn familie of natuurstukken zoals de "Reader in the Forest".
Gyula Benczúr stierf in 1920 op 76-jarige leeftijd in Szécsény. De Hongaarse meester van de historieschilderkunst beleefde zelf de onafhankelijkheid van Hongarije van de dubbelmonarchie, met gelijktijdige degradatie tot een rumpostaat door het verlies van grote gebieden aan de nieuwe buurlanden Roemenië en Tsjecho-Slowakije, en de daaruit voortvloeiende politieke strijd om de richting in de Republiek.
De geschiedenis van elke natie wordt ook weerspiegeld in haar kunstwerken. Dit geldt vooral voor een volk met zo'n moeilijke geschiedenis als de Magyaren. Gyula Benczúr was een van die kunstenaars die zich toelegde op het maken van momentopnames van het verleden van Hongarije.
Geboren in 1844 in Nyíregiháza in het verre oosten van het land, verhuisde hij op vierjarige leeftijd met zijn familie naar Kosice in het huidige Slowakije, dat toen nog deel uitmaakte van het Koninkrijk Hongarije in het Oostenrijks-Hongaarse Rijk als "Opper-Hongarije". Dubbele monarchie. In Kosice leerde hij tekenen van de Oostenrijkse historieschilder Franz Geyling en vanaf 1861 studeerde hij schilderkunst aan de Koninklijke Beierse Academie in München, bijvoorbeeld bij Karl Theodor von Piloty.
In 1870 werd in Hongarije een nationale wedstrijd voor historische schilderkunst gehouden, Benczúr debuteerde met de "Doop van Stefan de Heilige" (in het origineel: Vajk megkeresztelése) en won bij de eerste poging. Hij keerde terug naar München, nam opdrachten aan van koning Ludwig II en was lid van de "revolutionaire" kunstenaarsvereniging Allotria, waarvan het bekendste lid vandaag misschien wel de karikaturist Wilhelm Busch was. Benczúr illustreerde zeker niet zijn "Max en Moritz" en metgezellen, maar hij illustreerde wel enkele werken van Friedrich Schiller. Enkele fresco's in het stadhuis van München en in het Maximilianeum - sinds 1949 zetel van het Beierse parlement - zijn een coproductie van Benczúr en Piloty.
Benczúr woonde tot 1888 aan het Starnberg-meer, voordat hij terugkeerde naar zijn vaderland om een hoogleraarschap aan de "School of Painting" op te nemen.
Benczúr schilderde portretten van koningen, aristocraten en belangrijke tijdgenoten, maar zijn specialiteit bleef groots opgezette "historische schilderijen" met licht- en schaduwspel. Deze omvatten "Het Afscheid van Laszlo Hunyadi" (een Hongaarse krijger verraden en onthoofd door zijn eigen koning in 1457), "De arrestatie van Franciscus II Rakoczy" (na de mislukte opstand van Hongaarse edelen tegen de Habsburgse dynastie in 1701) en het "Beleg van Boeda" (dat eindigde in 1686 met de verdrijving van de Ottomanen uit de latere hoofdstad Boedapest). Naast antieke (zoals de dood van Cleopatra of de dood van Narcissus) of bijbelse thema's ("Adam en Eva") schilderde hij ook zelfportretten, groepsfoto's van zijn familie of natuurstukken zoals de "Reader in the Forest".
Gyula Benczúr stierf in 1920 op 76-jarige leeftijd in Szécsény. De Hongaarse meester van de historieschilderkunst beleefde zelf de onafhankelijkheid van Hongarije van de dubbelmonarchie, met gelijktijdige degradatie tot een rumpostaat door het verlies van grote gebieden aan de nieuwe buurlanden Roemenië en Tsjecho-Slowakije, en de daaruit voortvloeiende politieke strijd om de richting in de Republiek.
Pagina 1 / 1