Johann Barthold Jongkind was een Nederlandse landschapsschilder die het grootste deel van zijn leven in Frankrijk doorbracht. Zo artistiek getalenteerd als de zoon van een Nederlandse douanebeambte was, zo tragisch was zijn privéleven. Zijn vader wilde dat zijn zoon een soortgelijk beroep als ambtenaar zou gaan uitoefenen, maar dat was niet aan hem besteed. Nadat zijn vader stierf toen Jongkind 16 jaar oud was, overtuigde hij uiteindelijk zijn moeder om hem kunst te laten studeren. Zijn eerste opleiding begon in Den Haag bij de landschapsschilder Andreas Schelfhout. Dankzij een door koning Willem gefinancierde studiebeurs kon Jongkind in 1846 eindelijk naar Parijs reizen om zijn studie voort te zetten. Daar werd hij leerling van Eugène Isabey en Francois Edouard Picot. Na slechts 2 jaar in Parijs werd zijn eerste werk geaccepteerd voor de Parijse Salon.
De stijl van Jongkind werd slechts matig gewaardeerd door de vertegenwoordigers van de Parijse Salon. Hij kon niet genoeg werken verkopen om zijn levensstijl te financieren. Niet in de laatste plaats omdat hij niet wars was van alcohol. Daarom had hij al na enkele jaren hoge schulden opgebouwd en moest hij in 1855 Parijs verlaten. Terug in Rotterdam miste hij de Parijse levensstijl, de kunstscene en de maatschappelijke kansen. Jongkind was een zeer sociaal persoon die snel vrienden maakte en vrienden maakte. Zijn kunstenaarsvrienden in Parijs waren hem dan ook niet vergeten. Binnen 5 jaar verzamelde een groep kunstenaars rond Camille Corot geld uit de opbrengst van hun schilderijen om de schulden van Jongkind in Parijs af te lossen. Zo kon Jongkind eindelijk een nieuwe start maken in Frankrijk en huurde hij in 1861 weer een studio in Parijs. Het was in die tijd dat hij Claude Monet, Alfred Sisley en Eugene Boudin ontmoette. Jongkind zou een mentor zijn geweest voor de jonge kunstenaars. Hij wordt beschouwd als een van de pioniers van het impressionisme. Monet zei over Jongkind dat hij zijn oog voor kunst had getraind.
Jongkind schilderde bij voorkeur landschappen dicht bij het water, zoals scènes langs de Seine, de kusten van Normandië of de grachten van zijn vaderland. Zijn speciale penseelwerk liet het wateroppervlak glinsteren met een zilverachtige glans, zoals in "The Seine and Notre Dame in Paris". Het talent van Jongkind werd echter altijd bedreigd door zijn alcoholisme en slechte mentale conditie. Zijn redding was de tekenleraar Joséphine Fesser, die hij in Parijs ontmoette. Ze merkte hoe slecht Jongkind zich voelde en stond sindsdien aan zijn zijde. Fesser zorgde ervoor dat zijn leven op een ordelijke manier verliep en begeleidde hem op al zijn reizen. Het is aan haar te danken dat Jongkind tot aan zijn dood heeft kunnen blijven werken en een aantal van zijn werken heeft kunnen verkopen.
Johann Barthold Jongkind was een Nederlandse landschapsschilder die het grootste deel van zijn leven in Frankrijk doorbracht. Zo artistiek getalenteerd als de zoon van een Nederlandse douanebeambte was, zo tragisch was zijn privéleven. Zijn vader wilde dat zijn zoon een soortgelijk beroep als ambtenaar zou gaan uitoefenen, maar dat was niet aan hem besteed. Nadat zijn vader stierf toen Jongkind 16 jaar oud was, overtuigde hij uiteindelijk zijn moeder om hem kunst te laten studeren. Zijn eerste opleiding begon in Den Haag bij de landschapsschilder Andreas Schelfhout. Dankzij een door koning Willem gefinancierde studiebeurs kon Jongkind in 1846 eindelijk naar Parijs reizen om zijn studie voort te zetten. Daar werd hij leerling van Eugène Isabey en Francois Edouard Picot. Na slechts 2 jaar in Parijs werd zijn eerste werk geaccepteerd voor de Parijse Salon.
De stijl van Jongkind werd slechts matig gewaardeerd door de vertegenwoordigers van de Parijse Salon. Hij kon niet genoeg werken verkopen om zijn levensstijl te financieren. Niet in de laatste plaats omdat hij niet wars was van alcohol. Daarom had hij al na enkele jaren hoge schulden opgebouwd en moest hij in 1855 Parijs verlaten. Terug in Rotterdam miste hij de Parijse levensstijl, de kunstscene en de maatschappelijke kansen. Jongkind was een zeer sociaal persoon die snel vrienden maakte en vrienden maakte. Zijn kunstenaarsvrienden in Parijs waren hem dan ook niet vergeten. Binnen 5 jaar verzamelde een groep kunstenaars rond Camille Corot geld uit de opbrengst van hun schilderijen om de schulden van Jongkind in Parijs af te lossen. Zo kon Jongkind eindelijk een nieuwe start maken in Frankrijk en huurde hij in 1861 weer een studio in Parijs. Het was in die tijd dat hij Claude Monet, Alfred Sisley en Eugene Boudin ontmoette. Jongkind zou een mentor zijn geweest voor de jonge kunstenaars. Hij wordt beschouwd als een van de pioniers van het impressionisme. Monet zei over Jongkind dat hij zijn oog voor kunst had getraind.
Jongkind schilderde bij voorkeur landschappen dicht bij het water, zoals scènes langs de Seine, de kusten van Normandië of de grachten van zijn vaderland. Zijn speciale penseelwerk liet het wateroppervlak glinsteren met een zilverachtige glans, zoals in "The Seine and Notre Dame in Paris". Het talent van Jongkind werd echter altijd bedreigd door zijn alcoholisme en slechte mentale conditie. Zijn redding was de tekenleraar Joséphine Fesser, die hij in Parijs ontmoette. Ze merkte hoe slecht Jongkind zich voelde en stond sindsdien aan zijn zijde. Fesser zorgde ervoor dat zijn leven op een ordelijke manier verliep en begeleidde hem op al zijn reizen. Het is aan haar te danken dat Jongkind tot aan zijn dood heeft kunnen blijven werken en een aantal van zijn werken heeft kunnen verkopen.
Pagina 1 / 4