Pagina 1 / 3
Philippe de Champaigne was een Franse barokschilder met Vlaamse roots. Champaigne werd in Brussel in slechte omstandigheden geboren en studeerde eerst bij Jacques Fouquier. Vanaf 1621 woonde en werkte hij in Parijs. In 1625 kreeg hij samen met Nicolas Poussin en onder leiding van de beroemde schilder Nicolas Duchesne de opdracht om de kamers van het Palais du Luxembourg te versieren. Champaigne zou zo getalenteerd zijn geweest dat Duchesne al snel jaloers werd en zijn status bedreigd zag. Champaigne werd gedwongen Parijs te verlaten en terug te verhuizen naar Brussel, waar hij met zijn broer woonde. Toen Duchesne uiteindelijk stierf, was de weg naar Parijs weer open voor Champaigne. Toen hij terugkeerde naar Parijs, trouwde hij zelfs met Duchesne's dochter. De koningin-moeder, Maria de Medici, benoemde hem kort na zijn terugkeer tot hertoginnedag als haar eerste hofschilder. Zij was een van zijn grootste beschermheren en zorgde ervoor dat zijn carrière in Frankrijk snel vorderde.
Als hofschilder kreeg De Champaigne een mooi pensioen van 1200 pond per jaar. Niet alleen gaf de Koningin-moeder hem zelf vele opdrachten, maar door haar invloed kon de schilder verschillende opdrachten krijgen voor koning Lodewijk XIII en de kardinalen Richelieu en Marzin. Hij was de enige schilder die portretten van Richelieu mocht schilderen. Hij heeft de kardinaal 11 keer geschilderd. Het bijzondere aan het portret van de meest invloedrijke kardinaal van Frankrijk was dat hij hem staand en niet zittend schilderde, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was voor hoogwaardigheidsbekleders van de kerk. Vanaf 1643 sloot Champaigne zich aan bij het Jansenisme, een religieuze beweging binnen de katholieke kerk, die destijds vooral in Frankrijk populair was. Onder invloed van zijn nieuwe geloof begon hij vanaf dat moment veel van de gemeenschappelijke conventies in de barok te verwerpen. Hij vereenvoudigde zijn portretten en weigerde de zitters vluchtige gelaatsuitdrukkingen te geven. Champaignes liet in zijn schilderijen Vlaamse, Franse en Italiaanse invloeden zien. Zijn portretstijl werd beïnvloed door Peter Paul Rubens en Anthony van Dyck.
Waarschijnlijk de belangrijkste bijdrage van de Champaign aan de Franse kunst was de medeoprichting van de Académie royale de peinture et de sculpture in 1648, die vanaf de 18e eeuw een van de belangrijkste kunstinstellingen in Frankrijk werd. Champaigne zelf gaf aanvankelijk les aan de Academie en werd later de directeur ervan. Onder zijn leerlingen waren zijn neef Jean Baptiste de Champaigne, William Faithhorne en Nicolas de Plattemontagne. Vanaf de jaren 1660 werd Champaign minder bekend en werd hij overschaduwd door met name Charles Lebrun. Vervolgens trok hij zich terug uit Parijs en woonde hij in Port-Royal, een bolwerk van het Jansenisme. Zijn beroemdste werk is uit deze periode "Ex voto 1662" dateert uit deze tijd. Het toont zijn dochter, die een non in het klooster werd, biddend met de abdis van het klooster.
Philippe de Champaigne was een Franse barokschilder met Vlaamse roots. Champaigne werd in Brussel in slechte omstandigheden geboren en studeerde eerst bij Jacques Fouquier. Vanaf 1621 woonde en werkte hij in Parijs. In 1625 kreeg hij samen met Nicolas Poussin en onder leiding van de beroemde schilder Nicolas Duchesne de opdracht om de kamers van het Palais du Luxembourg te versieren. Champaigne zou zo getalenteerd zijn geweest dat Duchesne al snel jaloers werd en zijn status bedreigd zag. Champaigne werd gedwongen Parijs te verlaten en terug te verhuizen naar Brussel, waar hij met zijn broer woonde. Toen Duchesne uiteindelijk stierf, was de weg naar Parijs weer open voor Champaigne. Toen hij terugkeerde naar Parijs, trouwde hij zelfs met Duchesne's dochter. De koningin-moeder, Maria de Medici, benoemde hem kort na zijn terugkeer tot hertoginnedag als haar eerste hofschilder. Zij was een van zijn grootste beschermheren en zorgde ervoor dat zijn carrière in Frankrijk snel vorderde.
Als hofschilder kreeg De Champaigne een mooi pensioen van 1200 pond per jaar. Niet alleen gaf de Koningin-moeder hem zelf vele opdrachten, maar door haar invloed kon de schilder verschillende opdrachten krijgen voor koning Lodewijk XIII en de kardinalen Richelieu en Marzin. Hij was de enige schilder die portretten van Richelieu mocht schilderen. Hij heeft de kardinaal 11 keer geschilderd. Het bijzondere aan het portret van de meest invloedrijke kardinaal van Frankrijk was dat hij hem staand en niet zittend schilderde, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was voor hoogwaardigheidsbekleders van de kerk. Vanaf 1643 sloot Champaigne zich aan bij het Jansenisme, een religieuze beweging binnen de katholieke kerk, die destijds vooral in Frankrijk populair was. Onder invloed van zijn nieuwe geloof begon hij vanaf dat moment veel van de gemeenschappelijke conventies in de barok te verwerpen. Hij vereenvoudigde zijn portretten en weigerde de zitters vluchtige gelaatsuitdrukkingen te geven. Champaignes liet in zijn schilderijen Vlaamse, Franse en Italiaanse invloeden zien. Zijn portretstijl werd beïnvloed door Peter Paul Rubens en Anthony van Dyck.
Waarschijnlijk de belangrijkste bijdrage van de Champaign aan de Franse kunst was de medeoprichting van de Académie royale de peinture et de sculpture in 1648, die vanaf de 18e eeuw een van de belangrijkste kunstinstellingen in Frankrijk werd. Champaigne zelf gaf aanvankelijk les aan de Academie en werd later de directeur ervan. Onder zijn leerlingen waren zijn neef Jean Baptiste de Champaigne, William Faithhorne en Nicolas de Plattemontagne. Vanaf de jaren 1660 werd Champaign minder bekend en werd hij overschaduwd door met name Charles Lebrun. Vervolgens trok hij zich terug uit Parijs en woonde hij in Port-Royal, een bolwerk van het Jansenisme. Zijn beroemdste werk is uit deze periode "Ex voto 1662" dateert uit deze tijd. Het toont zijn dochter, die een non in het klooster werd, biddend met de abdis van het klooster.