De Britse schilder Thomas Sidney Cooper kreeg een voor een kunstenaar ongebruikelijke bijnaam: Cow-Cooper. Enerzijds was dit een reflex op het favoriete object van de schilder, anderzijds is de bijnaam een indicatie van de bekendheid van de schilder en de populariteit van zijn genreschilderkunst. Cooper was veruit de meest succesvolle Britse dierenschilder met een voorliefde voor het portretteren van runderen en schapen.
Cooper is een van die Britse kunstenaars uit de 19e eeuw wiens carrière niet in de wieg is gelegd. Hij moest hard werken voor zijn succes en hield vast aan zijn roeping ondanks tegenspoed. Cooper begon zijn professionele leven als koetsschilder op 12-jarige leeftijd. Dit betekende voor de jongeman niet dat hij artistieke voorstellingen van voertuigen maakte. Hij was bezig met het schilderen van rijtuigen met weersverf. Cooper hield de verfkwast de rest van zijn leven in de hand, maar verdiende na zijn leertijd onder meer de kost als toneelschilder. Cooper zette zijn zelfstudie voort door de tentoonstellingsstukken van het British Museum te kopiëren als model met potlood en penseel. Deze schetsen versterkten zijn verlangen om van het schilderen zijn beroep te maken. Hij begon zijn kunststudie aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Na zijn afstuderen verdiende Cooper zijn brood met de verkoop van zijn werken en het geven van tekenlessen. Hij hield beide met groeiend succes vol tot aan zijn dood. Na de eerste tentoonstellingen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten heeft Cooper zich gevestigd als een gerespecteerd en populair kunstenaar. In zijn woonplaats richtte hij zijn eigen tekenacademie op, de Canterbury Sidney Cooper School of Arts.
Cooper's schilderstijl ontwikkelde zich enerzijds vanuit zijn studie en kopieën van de werken in het British Museum, anderzijds waren ze het resultaat van een intensieve studie van de Nederlandse School van de 17de eeuw. Tussen 1827 en 1830 verbleef Cooper drie jaar in Brussel, waar hij met Eugène Joseph Verboeckhoven de technieken van de Nederlandse meesters bestudeerde. Rembrandt van Rijn en Peter Paul Rubens fascineerden de Engelse autodidact. De hervatting van de klassieke technieken was dan ook een belangrijk onderdeel van het succes van Cooper in het Victoriaanse Engeland.
De Britse schilder Thomas Sidney Cooper kreeg een voor een kunstenaar ongebruikelijke bijnaam: Cow-Cooper. Enerzijds was dit een reflex op het favoriete object van de schilder, anderzijds is de bijnaam een indicatie van de bekendheid van de schilder en de populariteit van zijn genreschilderkunst. Cooper was veruit de meest succesvolle Britse dierenschilder met een voorliefde voor het portretteren van runderen en schapen.
Cooper is een van die Britse kunstenaars uit de 19e eeuw wiens carrière niet in de wieg is gelegd. Hij moest hard werken voor zijn succes en hield vast aan zijn roeping ondanks tegenspoed. Cooper begon zijn professionele leven als koetsschilder op 12-jarige leeftijd. Dit betekende voor de jongeman niet dat hij artistieke voorstellingen van voertuigen maakte. Hij was bezig met het schilderen van rijtuigen met weersverf. Cooper hield de verfkwast de rest van zijn leven in de hand, maar verdiende na zijn leertijd onder meer de kost als toneelschilder. Cooper zette zijn zelfstudie voort door de tentoonstellingsstukken van het British Museum te kopiëren als model met potlood en penseel. Deze schetsen versterkten zijn verlangen om van het schilderen zijn beroep te maken. Hij begon zijn kunststudie aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Na zijn afstuderen verdiende Cooper zijn brood met de verkoop van zijn werken en het geven van tekenlessen. Hij hield beide met groeiend succes vol tot aan zijn dood. Na de eerste tentoonstellingen aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten heeft Cooper zich gevestigd als een gerespecteerd en populair kunstenaar. In zijn woonplaats richtte hij zijn eigen tekenacademie op, de Canterbury Sidney Cooper School of Arts.
Cooper's schilderstijl ontwikkelde zich enerzijds vanuit zijn studie en kopieën van de werken in het British Museum, anderzijds waren ze het resultaat van een intensieve studie van de Nederlandse School van de 17de eeuw. Tussen 1827 en 1830 verbleef Cooper drie jaar in Brussel, waar hij met Eugène Joseph Verboeckhoven de technieken van de Nederlandse meesters bestudeerde. Rembrandt van Rijn en Peter Paul Rubens fascineerden de Engelse autodidact. De hervatting van de klassieke technieken was dan ook een belangrijk onderdeel van het succes van Cooper in het Victoriaanse Engeland.
Pagina 1 / 1